U bent hier:

Haagse stadswandeling

Sinds 10 mei 2024 zetelt Tesselschade afdeling Den Haag 140 jaar op Noordeinde 92: de oudste winkel op het Noordeinde!

In onze stadswandeling treden we in de Haagse voetsporen van zes bijzondere vrouwen. Zij hebben,  elk op haar eigen manier, belangrijke stappen gezet op weg naar  een rechtvaardiger samenleving met gelijke kansen voor iedereen. Hieronder lees je de uitgebreide biografietjes van deze dames.

U kunt de folder voor de stadwandeling bij ons in de winkel halen tijdens openingstijden , om zelf de wandeling te maken. (hieronder extra uitleg)

Cécile Goedkoop-van Beek en Donk (1866-1944)

Cécile groeit op als dochter van Gravin Anna Nahuys en Jonkeer Johan de Jong van Beek en Donk in een gezin met brede sociale en culturele belangstelling. Cécile en haar drie jaar jongere zusje Elsa  krijgen een in die tijd ongebruikelijk goede opleiding. Hun aan morfine verslaafde Moeder Anna behoeft echter veel zorg van Cécile en Elsa.

Na veel aarzelen trouwt Cecile in 1890 met de steenrijke Haags advocaat en  projectontwikkelaar Adriaan Goedkoop. Omdat zij een hekel heeft aan de naam Adriaan noemt Cécile hem Paul. Zij is diepongelukkig in hun huis op de Laan van Meerdervoort, ondermeer omdat Paul aan hevige angstaanvallen lijdt. Cécile houdt zich meer en meer bezig met emancipatoire activiteiten, hetgeen uiteindelijk leidt tot een echtscheiding in 1899.

Moeder Anna heeft aan den lijve ondervonden hoe wurgend de conventies in haaar tijd zijn voor vrouwen zonder geld: hoewel ze het geld goed kan gebruiken mag zij haar schilderijen niet verkopen. Dus zij neemt Betsy Perks  verzoek om toe te treden tot het voorlopig bestuur van Arbeid Adelt aan. Ook Cécile is in de beginperiode betrokken bij Arbeid Adelt. Zowel Anna als Cécile trekken zich terug omdat zij wars zijn van het gekissebis binnen de jonge vereniging.

In eind 1890er jaren werkt Cécile het klokje rond, waarbij zij twee ballen in de lucht houdt.

In 1896 richt zij samen met een aantal andere vrouwen de Vereeniging Nationale  Tentoonstelling van Vrouwenarbeid op.  Als Presidente is zij  zeer nauw betrokken bij de voorbereiding van de tentoonstelling, die van 9 juli tot 21 september 1989 gehouden wordt ter gelegenheid van de inhuldiging van Koningin Wilhelmina. Het jaar 1898 is  doelbewust gekozen. Het achterliggende idee is dat als  een vrouw capabel genoeg wordt geacht om het land te besturen, vrouwen ook in staat zijn ander werk te verrichten.

Het doel van de tentoonstelling is om de uitbreiding van de werkkring van de vrouw in Nederland te bevorderen en lonen en arbeidsvoorwaarden te verbeteren. De tentoonstelling besteedt aandacht aan vrouwenarbeid op het gebied van nijverheid, kunst en wetenschap en maatschappelijk werk. Ook Arbeid Adelt en Het Haags Dames Leesmuseum nemen deel aan de tentoonstelling; Tesselschade haakt af. De tentoonstelling wordt gehouden in een speciaal daarvoor opgetrokken gebouw aan de Scheveningse Weg in Den Haag en trekt 90.000 bezoekers. Dat de tentoonstelling in Den Haag gehouden wordt en niet in Amsterdam is te danken aan Paul Goedkoop, die niet alleen het bouwterrein en een team van architecten en ingenieurs gratis ter beschikking stelt, maar bovendien garant staat voor eventuele tekorten na afloop van de tentoonstelling. Dat blijkt niet nodig te zijn. Met het batig saldo van de tentoonstelling  van twintigduizend gulden wordt in 1901 het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid opgericht.

In diezelfde periode schrijft Cécile de roman Hilda van Suylenburg, waarin zij thema’s aan de orde stelt als vrouwenarbeid en wettelijke machteloosheid van vrouwen (en kinderen). Na afronding van het concept schrijft ze op 18 december 1986 aan haar zusje Elsa:

Mijn liefste kindje. Een kleine trilling is er straks door mij heengegaan toen ik de eindstreep zette onder Hilda (van Suylenburg), en in die stemming moet ik je even een zoentje komen geven. Ze is er nu! nog moet ze wel opgepoetst en afgeborsteld nog worden, maar ze is geboren en ik ben door dat feit in een kleine ontroering. Een klein beetje weemoed is er ook wel bij, omdat het natuurlijk een stukje leven is dat voorbij is, voorgoed. Al mijn innigste leven, mijn krachten, mijn liefde heb ik gegeven in die drie jaren aan dit werk, en nu het af is is het voor mij een klein beetje gestorven op het ogenblik dat het geboren werd. Maar als het nu maar voor sommigen een zegen kan worden, wat een heerlijkheid!

Haar boek wordt in 1987 gepubliceerd. Op 24 maart 1989 (dus drieëneenhalve maand voordat de Nationale Tentoonstelling wordt geopend) verschijnt een tweede, goedkope, herdruk. Nu breekt een waar tumult los. Het boek wordt in de media verguisd en geprezen. Daarmee levert het veel reclame voor de tentoonstelling.  Cécile’s roman wordt verzwegen in de literaire kritieken maar wordt desalnietteming een daverend succes - populairder dan bijvoorbeeld Couperus’ Eline Vere. Het boek  kent vele herdrukken en is ook internationaal een succes, met vertalingen in het Duits, Frans en Zweeds.

Hoewel zij zelf spreekt van een ‘tendensboek’ wordt Hilda van Suylenburg tot het naturalisme gerekend. In zekere zin is Hilda de tegenhanger van Couperus’ Eline Vere (1989). De twee huwbare jongedames groeien op in dezelfde tijd en het zelfde aritocratische milieu, waarin zij geacht worden zich uitsluitend bezig te houden met handwerkjes, visites, schouwburg bezoekjes en dergelijke. Hilda weet door arbeid en wilskracht te ontsnappen aan de beklemmingen van het milieu waarin zij opgroeit, terwijl Eline uiteindelijk aan melancholie en morfine ten onder gaat.

Wist je dat?

  • Cécile’s echtgenoot Adriaan Goedkoop schonk een deel van de tuin van hun huis op Laan van Meerdervoort 155 aan de Gemeente Den Haag voor de bouw van het Gymnasium Haganum.
  • Louis Couperus’ roman Langs lijnen van geleidelijkheid uit 1900 bevat thematisch overeenkomsten met Hilda van Suylenburg al is de afloop tegenovergesteld. Hilda heeft succes met haar streven naar onafhankelijkheid, terwijl haar literaire tegenhanger Cornélie Brox-de Retz van Loo zich uiteindelijk schikt naar haar echtgenoot en haar persoonlijke ambities opgeeft.
  • Couperus draagt Arbeid Adelt een warm hart toe. Op 20 en 27 oktober 1886 wordt zijn kinderopera De Schoone Slaapster in het Bosch opgevoerd in de Haagse Schouwburg. Couperus schenkt de opbrengsten aan goede doelen, waaronder het Fonds voor hulpbehoevende werksters van Arbeid Adelt afd. Den Haag.

Sientje Mesdag-van Houten (1834-1909)

Sientje stamt uit een welvarend doopsgezind gezin uit Groningen. Haar vader Derk van Houten is houthandelaar, politiek actief  en een bescheiden kunstverzamelaar. Haar broer Samuel van Houten is bekend vanwege zijn Kinderwetje uit 1874 (arbeidsverbod van kinderen tot 12 jaar). Sientje legt zich vooral  toe op landschappen en stillevens, met name bloemen- en vruchtenstillevens. Zij neemt als zelfstandig kunstenares een belangrijke plaats in binnen het Haagse kunstenaarsmilieu. Ook speelt Sientje een belangrijke rol in de samenstelling van de kunstcollectie die zij samen met  haar man aanlegt. Na haar dood voegt hij geen nieuwe werken meer toe aan hun collectie.

Naast haar werk als verzamelaarster is Sientje presidente van Onze Club, een ontmoetingsplaats voor ontwikkelde vrouwen en onderhoudt zij nauw contact met andere vrouwelijke kunstenaars. Zij zet zich in voor de ‘arme vrouwelijke artiest’ en vormt een kring van jonge vrouwelijke kunstenaars om zich heen, aan wie zij ook les geeft.  Bovendien is zij een vooraanstaand lid van de Haagse kunstenaarsvereniging Pulchri Studio. Tijdens een feest in Pulchri ter gelegenheid van haar 70ste verjaardag wordt ze benoemd tot Officier in de orde van Oranje Nassau voor haar bijdragen aan de ‘vaderlandse kunst en [...] de grote schenking die zij samen met haar echtgenoot aan de Nederlandse Staat deed’

Zelf zegt zei:

Zonder mijn man was ik nooit schilderes geworden, en zonder mij was hij waarschijnlijk geen schilder geworden.

Maar ze zegt ook:

Ofschoon de echtgenote van de vermaarde zeeschilder, wil (ik) toch niet als Mesdags vrouw in de kunst worden beschouwd, maar als de zelfstandige ‘kunstamazone’, die haar eigen weg volgt en hare oorspronkelijke opvatting wenst erkend te zien.

Over haar wordt gezegd:

Mesdag was impulsief, snel in denken en doen, mevrouw was kalm en van voorzichtig overleg. Kwamen kunstkopers met nieuwe kunstproducten – de man bruiste op: “ja, dat neem ik, dat is mooi, dat is (…)”, dan volgde een bedaarde handbeweging van de vrouw, een kalm zoeken naar een geschikte plaats voor ’t stuk in kwestie, en dan (…), ja, dan moest het een paar weken er zijn op proef, voor en aleer er verder in gezamenlijk overleg tot aankoop of niet aankoop besloten werd.

En volgens de schilder Jozef Israëls is Sientje veel intelligenter dan de meeste mannen en weet ze veel meer af van de belangrijkste vraagstukken dan haar mannelijke tijdgenoten!

Wist je dat?

Hoewel vrouwen sinds de oprichting van Pulchri in 1874 lid mogen worden en ook kunnen meedoen bij het tekenen van levende modellen, worden zij buitengesloten van sessies met naaktmodellen en hebben zij slechts beperkte toegang tot Pulchri’s bibliotheek.   

Bertha von Suttner (1843-1914)

Bertha is de dochter uit het huwelijk van een generaal uit het adelijke geslacht Kinsky en een heel veel jonger burgermeisje. Nog voor haar geboorte sterft haar vader. In haar jeugd  wordt Bertha klaargestoomd voor een huwelijk in aristocratische kringen. Met haar gokverslaafde moeder reist ze de Europsese kuuroorden en casino’s af.  Bertha bouwt een netwerk op van de mensen die ze in die jaren ontmoet met wie zij een langdurige correspondentie onderhoudt.

En dan heeft haar moeder het gehele kapitaal er doorheen gejaagd, inclusief Bertha’s erfenis.  Daarmee wordt Bertha een verarmde oude vrijster, die geen enkele kans meer maakt op de huwelijksmarkt. Zij wordt gouvernante bij de adelijke familie von Suttner in Wenen. Daar begint zij een geheime romance met de jongste zoon Arthur, die vele jaren jonger is dan zij zelf. Na 3 jaar komen zijn ouders achter de relatie. Bertha moet op zoek naar een nieuwe baan. Moeder von Suttner geeft haar een advertentie en Bertha solliciteert op de vacature.

Vermogende, hoogontwikkelde oudere heer, wonend te Parijs, zoekt een niet al te jonge dame die haar talen goed spreekt, als secretaresse en hoofd van de huishouding.

Die heer is Alfred Nobel. Na een briefwisseling ter nadere kennismaking treedt Bertha bij Nobel in dienst - voor heel  korte tijd. Terwijl Nobel op zakenreis is krijgt Bertha een brief van Arthur dat hij haar niet kan missen en zij vertrekt per ommegaande naar Wenen, een afscheidsbriefje achterlatend voor Alfred Nobel. In de jaren daaropvolgend onderhoudt zij steeds contact met hem en probeert zij hem voor het pacifisme te winnen.

Terug in Wenen duikt Bertha onder gedurende de tijd die nodig is om het papierwerk voor hun huwelijk te regelen. Op 12 juni 1876 trouwt zij in het diepste geheim met Arthur von Suttner en de nieuwgehuwden starten een leven in de Kaukasus op uitnodiging van één van Bertha’s adelijke correspondentievriendinnen. Tijdens hun jaren in de Kaukasus speelt zich een bloedige Russisch-Turkse oorlog af.  Bertha en Arthur ontwikkelen een sociaal kritische visie en worden fervent tegenstander van oorlog. Het echtpaar houdt zich in leven door het geven van taal- en muzieklessen en in toenemende mate – en met meer succes- met schrijven.

Na een verzoening met Arthur’s familie keert het echtpaar in 1883 terug naar Oostenrijk, waar ze op het familielandgoed verblijven. In 1887 hoort Bertha voor het eerst van het bestaan van een vredesbeweging die zich daadwerkelijk actief inzet om een einde te maken aan oorlog. Zij besluit haar literaire talenten voor dit doel aan te wenden. Zij schrijft Die Waffen nieder! dat zij na veel moeite in  1889 gepubliceerd weet te krijgen. Op indringende wijze beschrijft Bertha de gruwelen van oorlog, verteld door een vrouw die haar eerste én tweede man verliest in de oorlog:

In de buurt van de kanonnen liggen de doden, de halfdoden en de dode paarden door elkaar. Letterlijk kapotgeschoten. Je ziet halfdoden overeind krabbelen – voor zover ze nog voeten hebben – en weer neervallen en opnieuw overeind komen, totdat ze alleen nog hun hoofd kunnen opheffen om hun van pijn vervulde doodskreten te slaken.

Bertha brengt haar boek onder de aandacht van journalisten, bij collega-auteurs en bij Alfred Nobel, aan wie zij schrijft

Niet als literair werk, maar als een politieke, redelijke en menslievende daad beveel ik dit boek van harte bij u aan. Niet omwille van mijzelf, maar omwille van de zaak van de vrede.

Uiteindelijk ontvangt Bertha in 1905 als eerste de Nobel Prijs voor de Vrede, die haar toegekend wordt vanwege haar moed om zich te verzetten tegen de verschrikkingen van oorlog.

Wist je dat?

  • In 2005 geeft Duitsland een herdenkingspostzegel uit ter gelegenheid van het feit dat Bertha von Suttner 100 jaar geleden de Nobelprijs voor de Vrede ontving. Daarop staan een portret van Bertha en de kaft van die Waffen nieder! afgebeeld.

Margaretha Meyboom (1856-1927)

Margaretha groeit op in een domineesgezin in Amsterdam. Van haar vader, een vrijzinnig predikant, dankt zij - naar eigen zeggen - haar sociale belangstelling en interesse in de Scandinavische talen. Tijdens haar schooljaren op een particuliere meisjesschool leert zij zichzelf Deens. In 1875 haalt zij haar lagere onderwijsakte Duits. Zij verlooft zich met Paul Stricker, een neef van haar vriendin Willemien van Gogh. De relatie komt teneinde omdat Margaretha niet voldoet aan het ideaalbeeld van, zoals zij het verwoordt,

de duizend kleinigheden die zo lief staan aan een vrouw, waarvan ik geloof dat ik er 999 mis.

Ontevreden met een leven dat bestaat uit ‘een steekje borduren, bezoekjes maken’ geeft  Margaretha aanvankelijk les op een zondagsschool om  jongeren en volwassenen in een christelijke sfeer te leren lezen en schrijven. Later bestrijken Margaretha’s werkzaamheden een aantal gebieden. Allereerst, vertalen en het bevorderen van bibliotheken voor vrouwen, vervolgens de vrouwenbeweging in meer algemene zin en tenslotte het creëren en promoten van coöperatieve verenigingen.

Vanaf 1880  publiceert zij vertalingen uit het Deens in een feuilletonreeks in het vrijzinnige weekblad Nieuws van de Dag. In 1882 begint ze met drie andere vrouwen een Scandinavisch Leesgezelschap dat later opgaat in de Scandinavische Bibliotheek en uiteindelijk onderdeel wordt van het Haags Dames Leesmuseum. In 1890 gaat ze een half jaar naar Kopenhagen en in 1891 wordt ze beëdigd als vertaalsters Scandinavische talen. Zij wordt vaste vertaalster bij de uitgeverij De Weredbibliotheek en vertaalt ondermeer een groot aantal werken van Selma Lagerlöf. In 1894 is ze nauw betrokken bij de oprichting van het Haags Dames Leesmuseum. Sommige leden leggen de nadruk op het aanschaffen van het beste dat verschijnt op literair gebied en op gezelligheid, andere vrouwen willen bovendien zoveel mogelijk aankopen wat er uitkomt over de vrouwenbeweging. Margaretha behoort tot de laatste groep  en zij weet als compromis gedaan te krijgen dat 1/3 van het aankoopbudget gereserveerd wordt voor literatuur over sociale vraagstukken zoals drankmisbruik, woningnood, de rechtstoestand van onechte kinderen en coëducatie van hoger onderwijs. Ook  krijgt zij het voor elkaar dat minder bemiddelde vrouwen geen contributie hoeven te betalen.

Binnen de vrouwenbeweging maakt Margaretha onderdeel uit van rubriekcommissie Industrie van de Nationale  Tentoonstelling van  Vrouwenarbeid en tijdens de tentoonstelling is zij één van de spreeksters op het Onderwijscongres. Verder benadrukt Margaretha in 1898 en artikel in De Gids het belang van Hilda van Suylenburg, een roman waar naar haar oordeel op dat specifieke moment een maatschappelijke behoefte bestaat:

Ik geloof, dat ‘t geheim van de macht van Hilda van Suylenburg hierin ligt: ten eerste dat er een menschenziel in schuilt, ‘t Is een stuk van een menschenleven; er klinkt de noodkreet door van een hart, dat geleden heeft bij ‘t zien van onrecht en grenzenloos lijden, dat ‘niet hoefde’. En ten tweede, dat het kwam op ‘t juiste oogenblik. Ons land was er rijp voor. Voor twintig jaar zou ‘t geweest zijn als de stem van een roepende in de woestijn. Over twintig jaar zou ‘t niet meer noodig zijn. Nu gaf ‘t woorden en vormen, krachtige en treffende! aan wat er onbewust leefde en woelde in zoo menig vrouwenhart. ‘t Was de vonk in het buskruit. [...] Niet de wereldliteratuur, maar het hollandsche volk is Mevrouw Goekoop grooten dank verschuld.

De interesse in  coöperatieve verbanden die Margaretha in haar tijd in Denemarken ontwikkelt krijgt concretere vorm tijdens de Tentoonstelling van Vouwenarbeid, waar het idee ontstaat voor de oprichting van de Coöperatieve Vereeniging 'De Wekker'. In 1899 start het textielbedrijfje als particuliere ondernemening; in 1901 wordt het een productiecoöperatie waar vooral reformkleding wordt gemaakt. Alle arbeidsters (op het hoogtepunt ongeveer 60 vrouwen) krijgen een vast loon, een aandeel in de winst en een pensioen. Margaretha is presidente van de Raad van Beheer. Hoewel zij en enkele andere idealisten veel privé-geld in de onderneming hebben gestoken gaat de coöperatie rond 1924 failliet. Ook de Coöperatieve Huishoudvereeniging 'Westerbro' die zij in 1903 opricht redt het uiteindelijk niet. De bakkerij, tuinderij, 'spijskokerij', imkerij, en het atelier waar naai- en breiwerk kon worden besteld gaan over de kop.

Wist je dat?

  • Margaretha vertaalt vooral werken die haar sociale goedkeuring verdienen. Maar zij doet dat op eigenzinnige wijze – ze schroomt er niet voor hele hoofdstukken weg te laten.
  • Frederik van Eeden is al sinds haar jeugd een rolmodel voor Margaretha; zijn kolonie ‘Walden’ in  Bussum inspireert haar om Westerbro op te zetten. Zij heeft regelmatig contact met van Eeden, die het (aanvankelijke) succes van Westerbro toeschrijft aan ‘de beschavende invloed van een hoogstaande vrouw’.

Victorine Hefting (1905-1993)

Victorina is de dochter van een Groningse huisarts die praktijk houdt in Utrecht en een rijke Groningse die haar man en kind in de steek laat wanneer Victorine 3 jaar oud is. Als zij 9 jaar oud is hertrouwt haar vader. Daags na het huwelijk vertelt  Victorine aan een vriendinnetje dat  haar stiefmoeder ‘ontzettend aardig’ is, maar dat zij helaas ‘gek zal worden’ – en dat is inderdaad het geval. Haar stiefmoeder scheldt Victorine uit, slaat haar en wordt uiteindelijk als geesteszieke opgenomen. Tijdens haar puberteit neemt haar biologische moeder contact met Victorine, maar het contact tussen de twee blijft moeizaam. Als ze in de 5e klas middelbare school zit wordt Victorine om gezondheidsredenen naar een Zwitserse kostschool gestuurd. Terug in Nederland kan ze niet naar de universiteit omdat ze geen Nederlands eindexamendiploma heeft. Ze gaat naar de School voor Maatschappelijk Werk en haalt op haar 21 ste het diploma Maatschappelijk Werkster. Maar ze mag nog niet als zodanig aan de gang omdat je in die tijd pas na je 23ste geacht werd geestelijk voldoende rijp te zijn om het zware werk aan te kunnen. En zo rolt Victorine bij toeval de kunstgeschiedenis in.

In afwachting van haar 23ste verjaardag wordt Victorine bibliothecaresse bij het Kunsthistorisch Instituut in Utrecht, waar ze de boekencollectie moet ordenen. En daar onstaat haar levenslange passie voor kunstgeschiedenis. Om haar werk beter te kunnen doen haalt ze haar colloquium doctum. Ze  gaat  colleges volgen bij prof. W. Vogelsang, grondlegger van de kunstgeschiedenis in Nederland, met wie ze enige tijd een intieme relatie onderhoudt. Tijdens haar studie catagoriseert zij als stagiaire de kunstcollectie van Hélène Kröller-Müller. In 1932 studeert zij af op de beschrijving van die collectie. In 1938 krijgt zij een baan als wetenschappelijk assistente tweede klasse bij het Gemeentemuseum in Den Haag (nu: Kunstmuseum Den Haag). Zij  wordt na haar huwelijk met de chirurg Lou Beerman in 1939 ontslagen. Hij blijkt een gewelddadige man, die haar en hun dochtertje Jopje mishandelt en Victorine en het meisje nemen de benen. In 1942 wordt het huwelijk ontbonden en Victorine treedt wederom in dienst bij het museum voor een miniscuul salaris – minder dan een suppoost verdient. Nadat de museumdirecteur in 1942 in een interneringskamp terechtkomt neemt Victorine de praktische leiding op zich bij de gigantische klus van de evacuatie van het museum. Een deel van de verzameling wordt in de kelders van het Vredespaleis ondergebracht, een ander deel in enkele zalen van paleis Noordeinde. Na de oorlog komt Victorine er bij toeval achter dat er stukken van de collectie uit het paleis Noordeinde verdwijnen en zij en haar team krijgen een werkplek in Paleis Lange Voorhout. In 1946 wordt Victorine benoemd tot hoofdconservatrice van het Gemeentemuseum en op 1 maart 1948 wordt zij – na een geheime raadsvergadering - benoemd tot directeur. Na haar huwelijk met de uitgever Bert Bakker in 1950 wordt haar gevraagd ontslag te nemen. Dat weigert zij:

want ik was het volstrekt oneens met de regel dat vrouwelijke ambtenaren niet gehuwd mochten zijn.

En dus wordt ze eervol ontslagen. Zij gaat werken bij  de uitgeverij van Bakker en haalt het uitgeversdiploma. Bert Bakker heeft een belangrijke rol in het verzet gespeeld, Victorine in het artistieke en museale milieu ten tijde van de bezetting. Zij wordt na de oorlog Directrice van Schone Kunsten en adviseur van de wethouder. Hun huis wordt een ontmoetingsplek voor kunstenaars zoals Achterberg, Bloem, A. Roland Holst, Vestdijk, Cola Debrot, Pyke Koch, J.B. Charles en Arthur Lehning. En niet te vergeten Victorine’s hartsvriend Martinus (Pom) Nijhof, die behalve dichter in die tijd ook adviseur letteren is bij het Ministerie van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen. En zo wordt vanuit de Koninginnegracht 46  een grote bijdrage geleverd aan de Haagse en Nederlandse kunstpolitiek.

Ook Victorine’s huwelijk met Bert Bakker maakt onstuimige tijden door en strandt uiteindelijk. In 1964 scheiden zij en Victorine wordt actief in de politiek. In 1966 wordt zij lid van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de PvdA. Ook werpt zij zich weer op de studie. In 1968 promoveert zij cum laude op brieven van de schilder Johan Barthold Jongkind. In 1971 organiseert zij een expositie over Jongkind in het Institut Néerlandais in Parijs en in 1975 publiceert zij een monografie over Jongkind.

In de periode zomer 1983 tot september 1987 heeft Victorine wekelijkse sessies met de auteur Nienke Begemann. Victorine houdt  – in een microfoontje-  geïmproviseerde monologen waarin zij in openhartig en in groot detail vertelt over haar leven sinds haar prille jeugd, haar lotgevallen en haar werk. Op basis daarvan heeft Begemann de indrukwekkende biografie Victorine geschreven, die in 1987 bij Uitgeverij Bert Bakker is verschenen.

Wist je dat?

  • Wanneer het museum vlak na de oorlog onder Victorine’s leiding  wordt heropend, organiseert zij exposities. Daarin is een grote rol  weggelegd voor lezingen, toneel, dans en muziek. Vernieuwend is ook dat zij kinderen betrekt bij de tentoonstellingen.
  • Victorine is betrokken bij de oprichting van de Vrije Academie voor Beeldende Kunsten in 1947.
  • In 1973 wordt Victorine onderscheiden met de Prix Descartes, een hoge Franse culturele onderscheiding.
  • In de jaren tussen 1988 en 2006 wordt een twee-jaarlijke Victorine Hefting Prijs uitgereikt aan een Haagse kunstenares.
  • De (niet langer bestaande) Kwekerij C.B. van Nes & Zonen uit Boskoop heeft een dieproze, zeer rijk bloeiende, breedgroeiende azalea met middelgrote bloemen naar Victorine Hefting vernoemd.

Hilda Verwey-Jonker (1908-2004)

Hilda groeit op in een vrijzinnig progressief leraarsgezin. Haar zachtaardige vader Willem heeft biologie en scheikunde gestudeerd. Haar strijdlustige moeder Lena heeft als eerste vrouw wiskunde en natuurkunde gestudeerd. Haar ouders zijn pacifistisch, zeer sociaal betrokken, al vroeg lid van de SDAP en voorstander van vrouwenkiesrecht. In 1911 verhuist het gezin naar Zwolle. Hilda’s moeder solliciteert naar een baan als part-time lerares aan het gymnasium. De gemeenteraad wil haar graag in dienst nemen, maar Minister Visser van Onderwijs houdt haar benoeming tegen. Dus moeder Lena vraagt een gesprek aan met de minister. Op zijn vraag wat ze zou doen als haar kinderen uit school komen antwoordt zij:

Dan kom ik zelf ook uit school, excellentie.

De minister is om; zij krijgt de baan. In 1922 overlijdt Hilda’s vader. Met het oog op de toekomst  van Hilda en haar jongere broer en zusje besluit moeder Lena om naar Leiden te verhuizen. Omdat zij nu als weduwe kostwinner is solliciteert zij op een baan met veel meer uren. Zij wordt probleemloos aangenomen en Visser, die in Zwolle aanvankelijk nog tegen Lena’s benoeming was, feliciteert haar daarmee. Later schrijft Hilda daarover verontwaardigd:

Al dat eerdere gedoe had er dus niets mee te maken gehad dat ze kinderen had, maar dat een getrouwde vrouw haar man diende te verzorgen. Nu ze een baan moest combineren met het moeder- en vaderschap kon het ineens wel!

In 1927 begint Hilda op aandringen van haar moeder aan een studie Rechten in Leiden. Ze wordt lid van de SDAP en de Sociaal-Democratische Studentenclub (SDSC). Ook wordt zij redactielid van Kentering, het Maandblad van den Bond van Sociaal-Democratische Studentenclubs. Daar ontmoet ze de chemicus Evert Verwey, met wie ze in 1930 trouwt. Hilda houdt al snel op met Rechten en ze wordt leerling-verslaggever bij het sociaal-democratische dagblad Het Haagsche Volk. Op aandrang van haar moeder gaat ze in 1929 in Amsterdam Sociologie studeren. Op 6 oktober 1932 legt zij, hoogzwanger van haar eerste kind, als eerste in Nederland het Doctoraalexamen Sociologie af. In mei 1934 vestigt het gezin Verwey-Jonker zich in Eindhoven, waar Evert wetenschappelijk medewerker van het Philips NatLab wordt. Hilda ontwikkelt zich tot een vooraanstaand sociaal-democraat, die zich kenmerkt door een wetenschappelijke benadering van politieke vraagstukken, gebaseerd  op systematisch vergaarde informatie. Zij is vanaf 1935, als enige vrouw, lid van de gemeenteraad van Eindhoven. In 1937 maakt zij als jongste lid en enige vrouw deel uit van een commissie die een nieuw partijprogramma voor de SDAP samenstelt en daarmee dringt zij door tot de hoogste partijregionen. Daarnaast denkt zij steeds na over de toekomst van de samenleving en publiceert ze veel op sociologisch gebied.

Tijdens de bezetting zijn Hilda en Evert actief in het verzet. In februari 1945, wanneer Zuid-Nederland al bevrijd is, maakt Hilda als enige vrouw deel uit van de zogenaamde “Heren XVII”. Dit gezelschap reist naar Londen om de situatie in Nederland te bespreken met Koningin Wilhelmina. Binnen het gezelschap van in werkelijkheid 16 heren en 1 dame vertegenwoordigt Hilda het standpunt dat de vooroorlogse politieke partijen niet moeten worden heropgericht maar dat  het politieke bestel hervormd dient te worden. Wanneer heel Nederland bevrijd is biedt de voorzitter van de SDAP Koos Vorrink Hilda een zetel aan in het Noodparlement. Als zij vraagt waar ze die eer aan te danken heeft antwoordt hij ‘omdat er een vrouw in moet’. Hilda neemt daar geen genoegen mee en weigert – dan hadden ze net zo goed een werkster van het partijbureau kunnen kiezen!

Tijdens de oorlogsjaren doet Hilda onderzoek naar armoede en lage inkomens in Eindhoven. Het blijkt dat 15%  van de Eindhovense gezinnen in armoede leeft, en nog eens 5% net boven de armoedegrens. In  oktober 1945 promoveert zij cum laude aan de toenmalige Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam op haar proefschrift over Lage inkomens. In haar dissertatie concludeert zij dat het hier voor een belangrijk deel gaat om ouderen. Deze bevinding is de rechtstreekse aanleiding tot de zogenaamde Noodwet van Drees uit 1947, die ertoe leidt dat elke burger van 65 jaar en ouder een uitkering krijgt. Tien jaar later wordt dit de AOW (Algemene Ouderdomswet).

Na de oorlog verschuift Hilda’s focus van een nadruk op klasseverschillen en armoede naar de kwetsbare positie van vluchtelingen en andere naoorlogse migranten. Ze is in de jaren 1946-1948 afgevaardigde van Nederland in diverse VN commissies en wordt één van de grondleggers van de UNHCR, de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties. Ook richt zij zich nog meer dan voorheen op de ongelijkheid tussen man en vrouw. In de periode 1951-1954 is Hilda voorzitter van de in 1949 opgerichtte Nederlandse Vereniging voor Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en Gelijk Staatsburgerschap. In dit gezelschap komen vrouwen van nagenoeg alle politieke samen – inclusief vrijwel alle vrouwelijke Eerste en Tweede Kamer leden. Daarmee vormt de vereniging een belangrijke lobby. De vereniging is niet aan een politieke stroming of godsdienstovertuiging gebonden en zet zich in voor vrouwenrechten en mensenrechten. De doelstellingvan de vereniging is als volgt:

De vereniging stelt zich ten doel bij de vrouw het zelfbewustzijn betreffende haar plaats in de samenleving te versterken. Zij wil bevorderen dat de vrouw in samenwerking met en als gelijke van de man haar inzicht doet gelden. Zij streeft naar gelijke vertegenwoordiging in alle organisaties op maatschappelijk, politiek en sociaal-economisch terrein. Daarnaast streeft zij naar een samenleving waarin vrouwen en mannen een gelijk en gelijkwaardig aandeel hebben in het betaalde en onbetaalde werk.

Hilda draagt dit gedachtegoed uit tijdens haar lidmaatschap van de Eerste Kamer in de periode 1954-1957 en in haar jaren als Kroonlid van de Sociaal Economische raad (SER) in de periode 1957-1972. Mede dankzij Hilda’s inspanningen komt  in haar eerste jaar als Kroonlid een tweetal belangrijke wapenfeiten tot stand waar de vrouwenbeweging al jaren voor heeft gestreden:

  • de handelingsonbekwaamheid van vrouwen wordt afgeschaft , zodat zij juridische zeggenschap krijgen binnen en buiten het eigen huishouden;
  • het gedwongen ontslag voor gehuwde vrouwen wordt geschrapt uit het ambtenarenrecht.

Met het verstrijken der jaren houdt Hilda zich ook bezig met de positie en belangen van ouderen, waarbij  zich zorgen maakt over de vergrijzing.

Wist je dat?

  • In haar vele publicaties introduceert Hilda begrippen als armoedegrens, allochtoon, en verzorgingsstaat.
  • In 1978 ontvangt Hilda het eerste eredoctoraat van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
  • In 1987 krijgt zij de Yad Vashem onderscheiding die uitgereikt wordt aan niet-joden die onder levensgevaarlijke omstandigheden een joods leven hebben gered tijdens de Holocaust.
  • In 1993 wordt het Verwey-Jonker Instituut voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar haar   vernoemd.
  • In 2000 kent de Rijksuniversiteit te Groningen haar de Aletta Jacobsprijs toe voor haar bijdragen aan de vrouwenemancipatie.